Het bezoek van Lodewijk Napoleon

Napoleon voerde in 1796 de scheiding van kerk en staat in. Dat betekende algemene godsdienstvrijheid voor iedereen en was voor de katholieken in Oldenzaal een enorme opluchting. Eindelijk, na 170 jaar, mochten katholieke diensten weer in het openbaar gevierd worden. Maar de Plechelmuskerk was nog steeds in handen van de protestanten en de katholieken gebruikten nog hun schuilkerkjes. Dat alles veranderde door een bliksembezoek van Lodewijk Napoleon, koning van Nederland, op 8 maart 1809. Nog geen uur was hij in Oldenzaal en waarschijnlijk verliet hij niet eens zijn koets. Maar veel impact had het bezoek wel.

De broer van keizer Napoleon Bonaparte, Lodewijk Napoleon, was in de jaren 1806 tot 1810 koning van het door Frankrijk bezette Koninkrijk Holland. In tegenstelling tot het algemene beeld van Lodewijk Napoleon als ‘het zwakke broertje van de grote Napoleon’ gaf hij in die vier jaar invulling aan het voor Nederland nieuwe instituut van de monarchie op een wijze die tweehonderd jaar later nog steeds modern genoemd kan worden.

Hij maakt een eigen versie van het wetboek van Napoleon, die als basis van de huidige wetgeving geldt. In plaats van Den Haag werd Amsterdam de hoofdstad. Hij bracht een eenheid van maten en gewichten tot stand. Hij wilde de handel stimuleren en (tevergeefs) het continentaal stelsel (de handelsboycot tegen Engeland) afschaffen.

Hij was hij zeer betrokken bij zijn onderdanen en probeerde echt de taal te leren. Beroemd geworden is helaas alleen zijn mislukte poging  ‘Iek ben Konijn van Olland’, waarbij hij met ‘konijn’ natuurlijk ‘koning’ bedoelde. Hij reisde het land rond om zijn onderdanen te leren kennen en was snel ter plekke als zich calamiteiten voordeden, zoals de ontploffing van een kruitschip in Leiden in 1807 (een ramp die qua omvang en impact vergelijkbaar was met de vuurwerkramp in Enschede in 2000).

Rondreis door Overijssel

In maart 1809 deed koning Lodewijk Napoleon een rondreis door Overijssel. Het moet een heel spektakel geweest zijn, dat massa’s volk langs de route trok. Zes prachtige schimmels trokken een gele koets voort. De koets werd voorafgegaan door een erewacht van 60 huzaren in blauwe uniformen met gele tressen. De menner op de bok droeg hetzelfde kleurrijke tenue. In de volgkoetsen bevonden zich enkele generaals, de minister van binnenlandse zaken, de raadssecretaris, de kabinetssecretaris, de commissaris der posterijen, de minister van eredienst en een aantal adjudanten en hoge ambtenaren.

In bijna ieder stadje werd kort gestopt en audiëntie verleend aan de bevolking. Ter plekke regelde Lodewijk Napoleon zaken of droeg zijn ministers en ambtenaren op de zaak uit te zoeken. Vooral de katholieken in Twente waren hoopvol om hun kerken terug te krijgen.

Een ooggetuige in Ootmarsum, ook een oud katholiek bolwerk, schreef: “Buiten de stad zaten van afstand tot afstand menschen in de boomen die baden en met gespannen verwachting uitzagen, zoodat als in een zwaluwvlucht in ongelooflijk korten tijd de blijde tijding overkwam. Wonderbaar was de stemming der menschen op dien dag: geen bakker of winkel, geen slachter of herbergier nam geld; alles werd gegeven voor niets, zelfs waren er die een ham of een stuk rookvlees aan de deur hingen met een mes erin, om iedere arme uit te noodigen. Hieruit ziet men hoe diep de strijd van 200 jaren in merg en bloed was doorgedrongen en men gehecht was aan de tempel die door de voorouders was gesticht.”

Bliksembezoek aan Oldenzaal

Op 8 maart (Biddag voor het Gewas) reisde Lodewijk Napoleon van Enschede naar Almelo en maakte een kleine tussenstop in Oldenzaal. Aan de grens van de gemeente werd hij door richter Wessels en het gemeentebestuur ontvangen. De burgemeester hield een toespraak die door de koning minzaam werd beantwoord, waarna luidkeels “Vive l’empereur!” (leve de keizer!) werd geroepen. Het verhaal gaat dat een deel van de bevolking echter in plaats daarvan in het Twents riep: “Vive lamme zien breur!” (leve de broer van de lamme!), met een subtiele verwijzing naar de lichte verlamming van het been van de keizer..

Onder het luiden van de klokken en het afschieten van kanonnen reed de koning met gevolg en escorte door de Steenpoort de stad binnen, die versierd was met vlaggen en niet minder dan 18 erebogen. Op de grote markt hield de stoet stil. Zittend vanuit zijn koets, ontving hij de vertegenwoordigers van het stadsbestuur, met ambtenaren, particulieren en natuurlijk de geestelijken van de verschillende kerken in Oldenzaal. De geestelijken werden uitgenodigd om het gezelschap te volgen naar Almelo, waarheen hij, na een uur in Oldenzaal te zijn geweest, via de Deurningerpoort vertrok.

De volgende morgen in Almelo had de koning wat meer tijd voor de commissie uit Oldenzaal. De koning informeerde bij pastoor Bloemen en dominee Palthe naar hun kerken en het aantal gelovigen. Omdat het aantal katholieken op dat moment 1600 was en het aantal gereformeerden 450, besloot hij dat de Plechelmuskerk met ingang van 1 januari 1810 weer door de katholieken in gebruik moest worden genomen. Alleen de toren, de klokken en het kerkhof zouden ter beschikking van beide partijen zijn.

Geld voor herstel kerken

Beide partijen kregen flink geldbedrag toegezegd: de katholieken voor het opknappen van de Plechelmuskerk en de protestanten voor de bouw van een nieuwe kerk.

De protestanten gingen voortvarend te werk. Op oudejaarsdag 1809 werd de laatste protestantse dienst gehouden in de Plechelmuskerk en drie weken later kon dominee Palthe de nieuwe protestantse kerk inwijden, de zogenaamde ‘Waterstaatkerk’ aan de Hofmeijerstraat. Op deze plek staat nu de Hofkerk. De katholieken hadden aanzienlijk meer tijd nodig om de Plechelmuskerk, die erg beschadigd was en heftig geleden had door oorlogen en inkwartieringen, op te knappen. Bovendien was de toegezegde hoeveelheid geld van de koning alleen toereikend voor een provisorische opknapbeurt. Maar in 1825 kwam het zilveren borstbeeld van Plechelmus en de andere kerkschatten weer terug en daarmee een klein stukje van de oude glorie.

Copyrights: www.oldenzaal.info