De groote steen

De “grote steen” is een begrip in Oldenzaal en ligt al sinds mensenheugenis in het centrum van de stad. In het Stadboek van 1619 is de steen voor het eerst genoemd. De kooplieden mochten pas handelen op de markt als men “voorbij den groten stein was gekomen.” Waarschijnlijk stond de marktmeester op de steen om het marktgeld van de kooplieden in ontvangst te nemen. De steen werd ook gebruikt om de grens tussen de vier wijken van Oldenzaal aan te geven.

Toen de betekenis van de markt in de 19de eeuw terugliep, verloor ook de steen zijn rol. Voor het toenemende verkeer was hij een sta in de weg. In 1860 besloot het stadsbestuur dat de steen opgeruimd moest worden. Er werd een grote kuil naast de steen gegraven om hem daar in te laten verdwijnen. Toen de Oldenzalers dit zagen, kwamen ze in verzet. Maar liefst 40 burgers stuurden een brief met bezwaren en vroegen een alternatieve plaats voor de Groote Steen. Toevallig was die maand Monseigneur J.F.A. Kistemaker, bisschop van Curaçao maar geboren en getogen Oldenzaler, in de stad. Toen hij van dit besluit hoorde, beklom hij de steen en sprak de bevolking toe: “Jongs, jongs, den steen waorop wie zoovöll boksen versletten hebt, zolt ze nich in den groond graven” (de steen waarop wij zoveel broeken versleten hebben, moeten ze niet begraven). De weerstand van de bevolking groeide verder en de raad kon weinig anders doen dan het gegraven gat weer dichtgooien en toestemming geven de steen te verslepen naar het pleintje tussen Plechelmuskerk en de zijtrap van het oude Stadhuis

Op dinsdag 26 november 1935 lag de steen daar 75 jaar, aanleiding voor de buurtbewoners om een feestje te vieren. Versierd met rood-wit-blauwe vlaggetjes werd een bord geplaatst met een gedicht van toenmalig stadsdichter Albert de Jong:

O Steen! Waarover broeken gleden
Van ’t voor- en nageslacht
Zij in naam van ’t oude stadje
Boeskoolhulde u gebracht.

Bij de herinrichting van de Grote Markt in 1992 kwam de stadsarchivaris met het voorstel de Groote Steen terug te brengen op zijn oorspronkelijke plaats en zo geschiedde op 26 mei van dat jaar.

Waarheen – waarvoor?

De grote steen is van graniet, weegt 7820 kg en stamt oorspronkelijk uit Scandinavië. Tijdens de Saale-ijstijd, ongeveer 140.000 jaar geleden, werd het meegevoerd met het landijs.
Waar de steen oorspronkelijk heeft gelegen, is niet bekend. Er gaan verhalen dat de steen ergens bij de Tankenberg heeft gelegen en zelfs dat het gebruikt is als altaar of offerblok door de Germanen. De relatief platte bovenkant zou daarop wijzen. Wanneer en hoe de steen in Oldenzaal op de markt is terechtgekomen, is ook een mysterie waarover allerlei verhalen gaan.

De mooiste verklaring van de aanwezigheid van de grote steen op de markt is gegeven door Harm Boom, schrijver en redacteur van een dagblad in Zwolle. In het in alle opzichten merkwaardige boek met de titel “Mijne Reisportefeuille, of Omzwervingen door Overijssel in het jaar van 1846, ernstig en luimig verteld door H. Boom, neef van den Drentschen assessor” beschreef Boom de lotgevallen van een niet nader benoemde ‘Scholte’  oftewel burgemeester van Oldenzaal:

“’t Was een despoot, die alle middagen om 12 uur door Oldenzaal stapte, met eene houding als of hij ’t groote Babylon had gesticht. Hij lachtte nooit en groette niemand. De inwoners, toevallig opstraat, bogen zich uit vrees halverwege ter aarde, de kinderen schreiden jammerlijk als ze Goliath van Gad, altijd gewapend met een dikke eiken stok zagen naderen, en zelfs de honden liepen met den staart tusschen de beenen, jankend weg, als ze hem roken. Die op ’t stadhuis moest komen deed eerst een gebed, en beval zich in de bescherming van alle Heiligen, en die gezond en wel te huis kwam, bragt den dag in dankbare stilte door, of ging zich uit louter pleizier in eenige glazen foesel te buiten.

Maar – hoogmoed komt voor den val!
Op een zonnigen zomer voormiddag wandelde de Oldenzaalsche sultan naar den Tankenberg, en leunende op den gevreesden stok, beschouwde hij van onder steek en paruik, de stad zijner heerschappij – doch ziet! Daar wijzen eensklaps zes kaboutermannetjes uit den grond.
’t Eerste nadert den Heer Scholte, en neemt hem den steek, ’t tweede komt en ligt hem zeer galant de paruik af, ’t derde springt hem als een aap op den rug, en knoopt de beentjes om Scholte’s hals, ’t vierde en vijfde rekken zich als de bekende pop in Jan Klaassens kast uit, en geven hem beleefd een arm, ’t zesde neemt een grooten steen die op den berg lag, als of ’t een hazelnoot was, in de hand, en toen wandelen ze met elkander naar Oldenzaal, terwijl de steekdrager v
óór, de pruikdrager achter Scholte gaan, de rijdende kabouter grijnzend lacht, en de steendrager dansend den trein sluit.

Met den dwingeland in de stad gekomen, hielden ze voor elk huis stil, als wanneer de kabouter die op zijne schouders zat hem bij de ooren pakte, en ’t hoofd deed knikken tot eene beleefde groete. Ieder sloot zijn huis van schrik, enkele vrouwtjes gluurden nieuwsgierig tusschen ’t boven- en onder-gordijntje of door een hoendergat, maar de kwâjongens en de honden liepen de achterdeuren uit, volgden den vreemden stoet, en huilden dat het een aard had. Zoo kwam het wonderlijk gezelschap op de groote markt aan de put, waarvan we zoo even spraken, even vóór twaalf uur.
Een oogenblik stilte.
Dáár klonk de eerste klokslag die den middag verkondigde – de rijdende kabouter drukte met zijne handjes op de schouders van den Scholte, en deze zonk tot aan de enkels in den grond – bij den tweeden slag duwde hij hem tot aan de kuiten naar beneden – bij den derden tot aan de knieën, en zoo met elken klokslag dieper, tot dat met den elfden slag alleen des dwingelands hoofd nog op ’t marktplein uitstak. Nog even had hij tijd om een smeekenden blik in ’t rond te slaan, en voor ’t eerst in zijn leven den mond tot een vriendelijk biddend lachje te plooijen – ’t was te laat! de klok sloeg den twaalfden slag, en te gelijk wierp de zesde kabouter met een gezigt waarop te lezen stond: “zie daar leelijkert een steek dien ge nooit behoeft aftenemen,” den steen op zijn hoofd, en deed den boozen Oom voor altijd verdwijnen.

Daarop dansten de aardmannetjes een tweeden dans om ’t granietblok, terwijl de jongens schreeuwden en de honden jankten, en een oogenblik later verdwenen de eersten zonder dat iemand wist waar ze bleven. Of Oldenzaal na deze vreesselijke strafoefening altijd vriendelijke en welwillende burgemeesters had, zouden wij niet gaarne zeggen.”

De grote steen op de huidige locatie

Oldenzaal.Info , mei 2021